Eerder schreef ik in een column dat het aan te raden is om ondanks een overvloedig aanbod toch zoveel mogelijk volledige optredens te bezoeken. Of ik me aan mij eigen advies heb gehouden en of het me is gelukt om de bands te zien die ik van tevoren zorgvuldig had geselecteerd? Ik kan alvast verklappen, dat ik me zo nu en dan heb laten verrassen en dat dingen soms toch anders liepen dan ik van tevoren had bedacht, maar dat is natuurlijk ook onderdeel van de charme van een festival als Motel Mozaïque.
Door: Theo Stepper
Foto’s: Marcel van Leeuwen
DONDERDAG – DE COMEBACK VAN ALAMO RACE TRACK
2023 is het comeback jaar van Alamo Race Track. De band onder leiding van Ralph Mulder zal later dit jaar zijn vijfde album uitbrengen, maar eerst viert het kwartet de heruitgave van zijn doorbraak, de klassieker Black Cat John Brown (2006) met vier speciale shows, waarvan de eerste op Motel Mozaïque. Vol verwachting meld ik mij dus vooraan bij het podium van Theater Rotterdam. Lastig is dat niet, want de opkomst valt enigszins tegen en dat geldt helaas ook voor de show, want de muzikanten lijken nog wat onwennig. Het goede nieuws is dat er ook al veel nieuwe nummers zijn te horen, zodat het publiek een voorproefje krijgt van het nieuwe album. En dat is helemaal Alamo Race Track, zodat deze nummers zich goed mengen met het oudere werk.

Misschien komt het omdat de band aftrapt met nieuwe werk, dat het begin wat schuchter is en moet hij zelf ook nog wennen aan het nieuwe materiaal. Het voelt dan ook als een verademing wanneer vervolgens achtereenvolgens Stanley vs Hannah en Kiss Me Bar worden gespeeld. Het nummer dat volgt is weer nieuw en heeft iets pyschedelisch en een fijne 70’s-feel. Het wordt gevolgd door Fight, een murder balladachtig verhaal over een avondje uit dat verkeerd afloopt. The Killing is een goed vervolg, want heeft een vergelijkbare sfeer, maar is alleen zeventien jaar ouder, want afkomstig van het album Black Cat John Brown.


Na wederom twee nieuwe nummers is het tijd voor het lied over de kat, die volgens Mulder inmiddels alweer tien jaar geleden is overleden. Naast nieuwe nummers krijgen we ook een primeur in een oud jasje: Calm Down is alleen op de vinyl-versie van Black Cat John Brown te vinden en de band speelde het niet of zelden live. Wat rest nadat de klanken van slotnummer Northern Territory wegsterven zijn gemengde gevoelens. Tijd om de balans op te maken. Mulder was goed bij stem en instrumentaal klopte het als een klok, en toch ontbrak er nog iets. Peinzend volg ik de overgebleven bezoekers naar de uitgang en bedenk dat het motto van Motel Mozaïque klopt en dat Alamo Race Track zijn steentje daaraan heeft bijgedragen: MoMo makes you wonder.
VRIJDAG – VROEGE PIEK MET ARTIST IN RESIDENCE

Net als op donderdag is het niet druk bij de ticketbalie waar bezoekers hun polsbandje kunnen ophalen. Is het festival eigenlijk wel uitverkocht? Ook bij podium The Playground is het niet overdreven druk. De mensen die samendrommen rond het, voor mijn gevoel toch enigszins bijzonder gepositioneerde album (op de kop van de Westersingel, zodat het lijkt alsof bands voor de eendjes spelen) lijken eerder gekomen om te genieten van de zon en om bij te praten. Het moet toch een beetje ondankbaar aanvoelen voor St. Solaire, die zo te horen een leuke set speelt met veel nummers van het onlangs verschenen album Keep On Waiting, afgewisseld met ouder materiaal van You=Me. Toegegeven, ik moet er zelf ook nog even inkomen en laat de folk-geïnspireerde indiepop net als de warme zonnestralen over me heen komen terwijl ik met een biertje bij klets met een oude bekende. Jammer dat de band niet gewoon in een donker zaaltje is geprogrammeerd, dan zou hij mijn welverdiende aandacht namelijk wel hebben gekregen.


Wie absoluut geen moeite mee heeft om mijn spanningsboog vast te houden is Black Country New Road. De Britse band is artist in residence dit weekend en het optreden in Theater Rotterdam beschouw ik voor het gemak als het hoofdoptreden van de reeks die het zestal geeft. Een absolute must see dus en dat hebben meer mensen bedacht. En terecht, zo zal blijken, want het zestal heeft duidelijk zijn draai gevonden. Dit in tegenstelling tot vorig jaar toen ik de band live op Into The Great Wide Open zag, kort nadat Isaac Wood hem had verlaten. Nu is het een geoliede machine, iedereen kent zijn plek en de band is gegroeid naar een collectief dat volledig is losgekomen van de voormalige excentrieke voorman. Het is dan ook al snel duidelijk dat Black Country New Road terecht als een van de hoogtepunten van het festival wordt getipt.

Op de klanken van You Give Love A Bad Name van Bon Jovi wordt het podium bestormd door de bandleden. Sommigen zoeken al karatetrappend een plekje en de jonge honden hebben er duidelijk zin in. En dat geldt ook voor het publiek dat opeen is gepakt. Met name vooraan bij het podium beweegt het enthousiast op de beat van openingsnummer Up Song en ook het refrein (“BCNR, Friends Forever”) wordt mee gescandeerd. Van sax naar dwarsfluit is een kleine stap als je Lewis Evans heet. Door met The Boy waarin met de dwarsfluit een roodborstje wordt vertolkt terwijl toetsenist May Kershaw zingt over de jongen uit de titel. Vervolgens stelt Lewis zijn collega’s voor tijdens een nieuw nummer terwijl de band, die echt goed op elkaar is ingespeeld, voor een intermezzo zorgt.


Veel tijd om over het nieuwe nummer na te denken is er niet, want de band vervolgt met I Won’t Always Love You dat in het begin heel klein wordt gehouden. Bassist Tyler Hyde zingt, terwijl haar bas ongebruikt in de standaard staat. Ook de gitarist en de drummer zijn tijdelijk werkeloos. In de zaal kan je bij wijze van spreken tussen de coupletten door een speld horen vallen. Maar aan de tweede helft wordt meer invulling gegeven en dan komt het nummer op stoom waarbij de sax op zoek gaat naar de climax en de band de grenzen van van folk, jazz en klezmer niet alleen verkent maar ook oprekt. Luid gejuich is het gevolg na de ontlading. Tijdens het musicalachtige Across The Pond Friend door Lewis Evans is het wederom overduidelijk dat er veel fans in de zaal zijn en niet alleen nieuwsgierige festivalgangers. We zijn dan een half uur onderweg en halverwege het optreden. Tijd voor de Laughing Song, dat wordt gevolgd door een ander nieuw nummer dat de band in de integrale uitvoering van zijn laatste album naar binnen smokkelt. Violist Georgia Ellery, die je ook zou kunnen kennen van Jockstrap, zingt het terwijl ze zichzelf begeleidt op mandoline. Waar haalt de band de creativiteit vandaan om in zo korte tijd met prachtige nummers op de proppen te komen?

Hoewel het voorspelbaar is wat het volgende nummer wordt wanneer een album integraal wordt gespeeld, wil dat niet zeggen dat de band niet weet te verrassen. Turbines/Pigs bijvoorbeeld is al betoverend met alleen Kershaw op toetsen en zang, maar ook wanneer de band haar bijvalt en naar een climax toewerkt blijft het klein, zelfs wanneer drummer Charlie Wayne subtiel en toch dwingend alle gaatjes opvult die hij in de compositie kan vinden. Dat ook aan alle fijne dingen een eind komt is jammer, maar slotnummer Dancers is een fantastische uitsmijter en Black Country New Road neemt er de tijd voor, terwijl het lijkt alsof het licht al aan is, want de kleurrijke spots maken plaats voor zo helder wit met hier en daar wat geel, dat gitarist Luke Mark een zonnebril draagt. Het is alsof de band wil laten zien dat er geen trucjes nodig zijn om ons in vervoering kan brengen. En hoe! Na de laatste noot blijft het nog heel even stil en dan barst een luid applaus los waaruit de waardering voor dit uitstekende optreden meer dan blijkt.


Het optreden van Heartworms is helaas geannuleerd, maar ik weet niet ook of ik het vlak na dat van BCNR had getrokken. Ik loop sowieso even met mijn ziel onder mijn arm, want wie kan hier nog overheen? Dus wandel ik naar de Arminiuskerk terwijl ik het gevoel heb dat ik een geheim met me meedraag en ik heb medelijden met de mensen die ik op straat tegen kom, want die hebben toch wel iets bijzonders gemist. In de Arminiuskerk staat Waxahatchee, een Amerikaans indiemuziekproject van de Amerikaanse singer-songwriter Katie Crutchfield (P.S. Eliot). De band is vernoemd naar Waxahatchee Creek, in Alabama, waar Crutchfield opgroeide, maar vanavond treedt ze solo op, zichzelf begeleidend met een akoestische gitaar. Ze is zoetgevooisd en de akoestiek in de kerk leent zich uitstekend voor haar optreden. Wellicht komt het doordat ik nog beduusd ben door BCNR, maar ik heb moeite om geboeid te blijven. Het album St. Cloud heb ik grijsgedraaid, maar hier mis ik duidelijk de band die Crutchfield net dat beetje extra geeft, waardoor ik waarschijnlijk wel was gebleven. Dus besluit ik in weerwil van het advies om geen snippers mee te pakken om een staartje van DIRK. in Rotown te checken.


Hoewel er een bescheiden rij staat bij Rotown, duurt het niet lang om binnen te komen in het bomvolle poppodium. Blijkbaar heeft het optreden dat Dirk. vorige maand in V11 gaf de band positief onder de aandacht gebracht bij muziekminnend Rotterdam. Maar zoals te verwachten is wanneer je midden in een set binnenvalt, is het behoorlijk wennen aan de andere sfeer die hier heerst dan in de schouwburg en de kerk. Veel meer geklets en duidelijk niet alleen fans, maar ook veel uitgaanspubliek dat van de gelegenheid gebruik maakt om de week door te nemen. Mede daarom blijf ik achterin hangen waar ik langzaam maar zeker toch meer in de stemming kom. Het is uiteindelijk met name de uitvoering van Alarms die mij over de streep trekt, omdat DIRK. het nummer met aangetrokken teugels lijkt te spelen waardoor het wachten is op een uitbarsting die maar niet wil komen. Spannend hoogtepunt van een puike set, die overigens toch in een heerlijke climax eindigt met slotnummer Artline.

Jelle Denturck (DIRK.)

The Orielles doen vervolgens een poging om het succes van DIRK. te evenaren, maar het is nu beduidend minder druk en ook lijkt de band minder bevlogen. Dankzij het onlangs uitgekomen album Live At Stoller Hall, konden we ons vooraf een voorstelling maken van de muzikale kracht van het trio uit West Yorkshire, dat een bijzondere vorm van indie maakt die fladdert tussen funk, dance, shoegaze, postrock, freejazz en emo-electro. Hoe dat uitpakt in Rotown is een vraag die ons dermate bezighield, dat we ervoor bleven. Want het is toch ondenkbaar dat de Britten een orkest hebben meegenomen? En wat bedoelt de band met de belofte op de site van MoMo dat het publiek het onverwachte kan verwachten. Dat is hoe dan ook een prikkelende contradictio in terminis. Dat wat je niet verwacht komt altijd als verrassing en dus ga ik er lekker blanco in, al verwacht – nee hoop – ik dat tenminste Beam/s, en Bobbi’s Second World niet zullen ontbreken.
Wat dat betreft stelt The Orielles niet teleur. Wel begint het optreden met een valse start omdat de microfoon van zangeres en bassist Esmé Dee Hand-Halford defect lijkt, zodat het openingsnummer vooral instrumentaal te horen is. Na een laatste check – “two, two” – wordt doorgestart met Beam/s, dat heerlijk spacey wordt gebracht terwijl de terwijl de stem van Hand-Halford nu luid en duidelijk is en toch een rustpuntje vormt, als een reddingsboei in een woeste zee die haar broer, Sidonie “Sid” B. op drums en gitarist Henry Carlyle Wade voor ons in petto hebben. Zo bewegingsloos als de opgetrommelde toetseniste van dienst is, zo beweeglijk is gitarist Wade. Zijn hoofd lijkt op dat van een hondje op het dashboard van een auto, met zo’n springveer, maar zijn fanatasierijke gitaarspel lijdt er niet onder. Geenszins zelfs, hoofdbewegingen en akkoorden lijken recht evenredig met elkaar verbonden.
Ook Bobbi’s Second World passeert de revue. Het nummer swingt de pan uit en had wat mij betreft veel langer mogen duren. Is dat de reden dat het nu al aanmerkelijk rustiger wordt in de zaal. Zou dit het werk van publieksmagneet Yard Act zijn? En verklaart het waarom de show van The Orielles enigszins lijkt in te zakken? Uitsmijter The Instrument brengt het vuur dat we een beetje begonnen te missen terug, maar ruim voor tijd verlaat de band het podium en we kunnen ons tenslotte niet aan de indruk onttrekken dat de Britten er vanavond niet per se heel veel zin in hadden. Gelukkig krijgen ze in oktober een kans om het goed te maken, want dan keren ze terug naar Rotterdam voor het Left Of The Dial festival.

Hoe anders is het bij Yard Act. Zanger James Smith van de band uit Leeds belooft tijdens de intro dat hij vanavond alles zal geven en hij houdt woord. Yard Act trapt af met Rich en het optreden begint dus rijk, al klinkt de praatzang over de gestage massa van gitaar, basgitaar en drums eerder bezwerend dan opzwepend. Toch pakt de band lekker door en Smith zoekt bewust de connectie met de volle zaal en dat werkt bij het Rotterdamse publiek dat er nu eenmaal niet om bekend staat dat het van meet af aan losgaat. Maar nu deint het al snel in het sta-gedeelte. Hoofden knikken op de maat en heupen wiegen terwijl knieën knikken. Can I Have A Witness is puntig, al lijkt het korter en sneller dan anders, alsof de band zich erop verheugd om nieuwe nummers ten gehore te brengen. Smith legt uit dat we proefkonijnen zijn, maar dat we ons geen zorgen hoeven maken: “This is the new sound, it sounds a lot like the old sound.” En daar is geen woord van gelogen en Petroleum wordt dan ook niet slecht ontvangen en al lijkt het dansen wat obligater, het applaus is gemeend
Ook nieuw: The Trenchcoat Museum. Het nummer dat niet op een album zal verschijnen en daarom zo mogelijk nog interessanter is, wordt goed ontvangen. Het grijpt mij in elk geval op aangename wijze bij de ballen, ook omdat het nummer behoorlijk wordt uitgesponnen. Yard Act pakt door met een gouwe ouwe. Het refrein van Land Of The Blind is onweerstaanbaar en er wordt volop meegezongen. Tijdens een intermezzo van het nummer geven mensen geld voor een goocheltruc die er nooit komt. Het blijkt de opmaat naar Payday: “take the money and run”.


Dankzij de nieuwe nummers in combinatie met het leukste van het vorig jaar verschenen debuutalbum vindt Yard Act zich met gemak hoog in het linkerrijtje van de virtuele competitie van bands op MoMo23, maar ook aan goede dingen komt een eind. The Overload gaat gepaard met veel stroboscopisch licht en kondigt het einde van de show aan, maar eerst overlaadt de zanger het publiek met complimenten en brengt hij een ode aan Rotterdam, waarna toch echt het allerlaatste nummer, 100% Endurance, wordt ingezet. Deze hekkensluiter is dermate relaxend dat we niet naar buiten stuiteren, maar toch opgetogen en lichtvoetig de zaal verlaten, al was het maar vanwege de act die Smith opvoert, dat hij een existentiële crisis ondergaat, wat hem een boek en de opbeurende kreet “Hey ho, let’s go”van achter uit de zaal oplevert.

Hoewel ik na Yard Act een tweede hoogtepunt op zak heb, begeef ik me toch nog even naar de Arminiuskerk voor wat uiteindelijk de kers op de taart blijkt. Nagasaki Swim lanceert er zijn nieuwe album Everything Grows. Rotterdamse zanger/gitarist Jasper Boogaard weet zich in tegenstelling tot Waxahatchee wel gesterkt door een veelzijdige band en dat blijkt een goede zet want zijn set, die bestaat uit een prettige mix van oude en nieuwe nummers, weet wel van begin tot einde te boeien. Uiteraard mag The Weight niet ontbreken. Beide delen, worden na elkaar gebracht. Het eerste deel van debuutalbum The Mirror speelt Boogaard solo op akoestische gitaar, maar wanneer de band, waaronder Arie van Vliet (Lewsberg) op viool en Kat Kalkman (Library Card en Neighbours Burning Neighbours) op piano hem vergezelt voor het tweede deel krijgt het nummer meer body en letterlijk meer gewicht. Toch weet Boogaard het met zijn zang intiem te houden voor het niet in hele groten getale aanwezige publiek. De wegen van festivalpubliek zijn ondoorgrondelijk, maar ik prijs me meer dan gelukkig dat ik erbij was en schaf na afloop met liefde de pas bij Excelsior Recordings verschenen geluidsdrager op vinyl aan: een uitstekende souvenir aan een geslaagd optreden en een geslaagde eerste volledige festivaldag.


ZATERDAG – NOMEN EST OMEN, BIG THIEF STEELT DE SHOW
De doorgewinterde bezoeker van meerdaagse festivals weet dat het verstandig is je krachten te sparen, want er komt altijd nóg een dag. Op Motel Mozaïque is dat niet anders, maar dat wil niet zeggen dat het de bezoekers van de derde dag gemakkelijk wordt gemaakt. Het programma begint vroeg en eindigt laat. Bovendien, de keuze is reuze. Veel dagjesmensen ook, die bijvoorbeeld op de headliner afkomen, en daarom is het overal net iets drukker, met als de extreme uitwas de rij bij genoemde headliner Big Thief, vier of meer mens dik, tot om de hoek van de schouwburg. Van een bezoeker die het niet gelukt was om binnen te komen ontving ik een appje met een quote van Opus Pink, die op hetzelfde tijdstip in een bomvolle Rotown speelt: “So you could not get in to Big Thief? Lucky us.”


Maar de dag begint aanzienlijk rustiger, al zijn er ‘s middags behoorlijk veel mensen op de been bij bij het podium in de Arminiuskerk voor het optreden van zangeres en liedjesschrijver Pitou. In 2017 stond ze ook op Motel Mozaïque, maar nu is er een debuutalbum, dus er valt wat te promoten. Het zijn dan ook met name de nummers van The Big Tear die zij met haar opvallende stem te gehore brengt. Toch is het niet uit louter commercieel belang dat ze het fijn vindt is om in Arminius te staan. Haar gezicht begint oprecht te stralen als ze uitspreekt dat deze mooie ambiance haar blij maakt. En die blijdschap is ook af te lezen van de gezichten van haar bandleden die zorgen voor een stemmige begeleiding van de bijzondere composities zoals Knife, Animal en Dancer die breekbaar en tegelijk ijzersterk aanvoelen.

Het is ook duidelijk dat de band niet zomaar is samengesteld, want het collectief voegt wezenlijke diepte toe aan het optreden, niet in de laatste plaats door de subtiele tweede stemmen en onverwachte harmonieën maar vooral ook door de uitgebalanceerde inbreng van synths, bas, sax en drums, waardoor een eclectisch geluid ontstaat met te veel invloeden om op te noemen en dat gegarandeerd kippenvel opwekt van top tot teen. Dit vertaalt zich in enthousiaste reacties van het publiek, dat ronduit begeesterd wordt door de ambient sound waarmee Pitou en consorten de kerkzaal omtoveren in een poptempel.


Even later is het op hetzelfde podium de beurt aan Arny Margret, een piepjonge singer-songwriter uit IJsland, die de kunst van finger picking verstaat. Daarmee rolt zij een hoogpolig tapijt uit om haar fluwelen stem op te laten landen. Dat zij slechts twintig jaar oud is, zou je niet zeggen wanneer je met je ogen dicht aandachtig luistert. Die aandacht dwingt ze ongekunsteld af en hoewel ik geen werk van haar kende, neemt ze me eenvoudig aan de hand en toont mij het leven in en het landschap van IJsland.

Ook bij Margret is de zaal goed gevuld, slechts een weinig minder druk dan eerder op de dag bij Pitou. Het publiek lijkt gemiddeld iets ouder, wat het vermoeden bevestigt dat akoestische folkmuziek niet zozeer de jeugd aanspreekt, al wordt deze theorie door de jeugdige Margret natuurlijk volledig onderuitgehaald. Bovendien spreekt zij juist haar waardering uit voor het feit dat er zoveel mensen zijn komen opdagen voor haar optreden. Maar veel belangrijker, terwijl haar liedjes voortkabbelen als een in zonlicht glinsterend beekje, blijft het aantal bezoekers vrij constant. Dat sommige nummers geen naam hebben, deert ogenschijnlijk niemand en wanneer ik mijn blik van het podium afwend, zie ik dat ik vrijwel de enige ben die niet aan haar lippen hangt. Dat geconstateerd hebbende merk ik dat haar betovering is verbroken en kom ik op een punt dat ik verlang naar meer diversiteit. Arny Margret stond niet op mijn verlanglijstje en ik ben blij dat ik door MoMo verleid ben haar te ontdekken. Ik zal thuis op een rustige zondag mijn ontdekkingstocht naar haar muziek mogelijk nog eens voortzetten, maar nu wil ik energie opdoen voor vanavond en daarvoor heb ik meer levendigheid nodig.
Ik dwaal via de Playground wat rond. Ik kijk mensen, ik spreek mensen. Festivalbezoekers zijn doorgaans gemakkelijk te herkennen aan hun polsbandje, maar door de frisse wind gaat dat veelal schuil onder lange mouwen. Het leven in de stad gaat gewoon door, dus ik kom ook mensen tegen die het festival niet bezoeken en in de Witte de Withstraat loop ik Buck Meek, gitarist bij Big Thief tegen het lijf. Star struck kom ik niet verder dan “hi, hope to see you tonight,” en ik weet niet eens zeker of hij het hoorde, want hij leek behoorlijk in zijn eigen wereld.


In V11 check ik het optreden van de zingende Canadese tweelingzusjes Phoenix en Mercedes Arn-Horn. Samen vormen zij de band Softcult. Hun muziek is een een mix van dreampop en shoegaze met in de rafels een soort van grunge. Dat het druk is in V11 wil niet heel veel zeggen, want de buik van het schip is nu eenmaal niet groot. Toch is er voldoende ruimte om te staan en een enkeling gooit zijn heupen los, al moet dat wel op de plaats, want ook een danser moet het doen met minder dan een vierkante meter per persoon. Ook op het podium is het vol, want de zusjes hebben versterking meegenomen in de vorm van een boomlange bassist die zowel qua lengte als door zijn manier van bewegen doet denken aan Krist Novocelic en een stevige gitarist die de riot-grrrl-muziek van een welkome extra laag voorziet.


Het moet gezegd dat Softcult potentie heeft, maar dan moet de band wat mij betreft iets meer buiten de lijntjes durven kleuren. Zelfs het applaus dat de band oogst klinkt enigszins eenvormig, alsof het publiek niet echt een mening heeft. Maar dat kan van Softcult absoluut niet worden gezegd, want de teksten zijn doorspekt van woke bewustzijn en feminisme. Bovendien maakt leadzangeres Mercedes wel duidelijk dat ze meent wat ze zingt, zoals bijvoorbeeld goed is te horen en te zien in het sociaal geëngageerde protest nummer Boys Will Be Boys, dat ook wel degelijk iets van de heftigheid van de achtergrond weerspiegeld. (Donkere vrouw loopt alleen naar huis, wordt gearresteerd, vastgenomen, misbruikt en voor dood achtergelaten door de agent die zijn baan niet waard is)

Hoewel de muziek van mij af en toe toch net wat steviger mag, is het hard genoeg om halverwege de set de stoppen van de groepen waar de versterkers op zijn aangesloten te laten doorslaan. Of zoals de zangeres zegt nadat het euvel is verholpen: “The power of rock is too hard.” En of de duiver ermee speelt, lijkt de set naar mate deze vordert ook nog eens steviger te worden. Ietsje minder dream en meer rock. Neem het slotnummer Dress, dat een aangename 80’s baslijn combineert met een uptempo beat waarover zangeres zowel dromerig als oprecht boos kan klinken. MoMo makes me wonder waar de band, die in korte tijd twee eps en een album uitbracht, over een paar jaar staat. Leuke ontdekking en interessant om te volgen.
Ontdekken lijkt vandaag een thema. The Last Dinner Party is een gevalletje top of flop. Het is hoe dan ook een gok, want de Londense band heeft nog geen muziek uitgebracht. Het doet me denken aan de tijd voor het internet, dat ik naar aanleiding van mond-tot-mondreclame kaartjes voor een gig kocht. Met een beetje geluk kon je via via een cassettebandje regelen, een thuisopname van iemand die wel een lp had van de band in kwestie, of een kopie van een kopie. Maar niets van dit alles nu, het enige wat aan die tijd herinnert zijn de tapes met de ep van Smudged, die onbeheerd op een tafel liggen op een A4-tje met een QR-code. Met nog vijf minuten te gaan voor aanvang van het optreden is Rotown minder vol dan je zou verwachten op grond van de buzz die rond deze band die dus nog geen nummer heeft uitgebracht maar wel in het voorprogramma van The Rolling Stones in Hyde Park stond. Is het MoMo-publiek dan toch minder avontuurlijk dan de festivaldirectie denkt? Al is dit wellicht flauw om op te merken, want er valt zowel op muzikaal als op ander cultureel vlak natuurlijk hartstikke veel te ontdekken en je kunt nu eenmaal niet overal tegelijk zijn.

Na twee nummer is duidelijk dat de zangeres behalve over een goede strot, ook over een theatrale uitstraling beschikt. Ze benadrukt haar teksten graag met gebaren en beeldt zo hele scènes uit terwijl ze over het podium dartelt. Visueel is de show alleen daarom al geslaagd. Komen we bij de muziek. Die zit goed in elkaar, maar heeft ook een bepaald musicalgehalte, dat bij mij tegen mijn irritatiezone aanschurkt. Neem het nummer Gjuha, dat oosters begint maar gaandeweg evolueert in een kruising tussen ABBA en Queen en dat eindigt als een onvervalste rockopera.


Lady of Mercy gaat over het wel en wee op een katholieke meisjesschool en kent een schier folkloristisch middenstuk waarop zangeres zich in het publiek begeeft en midden voor het podium uitdagend danst, waarna het nummer abrupt eindigt en Portrait Of A Dead Girl wordt aangekondigd. Tijdens dit nummer dat wederom goed in elkaar zit, vraag ik me af in hoeverre The Last Dinner Party een eendagsvlieg is of een blijvertje? Aangezien ik me dat van Florence and the Machine ook eens heb afgevraagd en verkeerd heb gegokt, speculeer ik deze keer het laatste. Naar verluidt is slotnummer Nothing Matters de eerste single die van de band uitkomt. De releasedatum is vastgesteld op woensdag 19 april a.s. via alle grote streamingdiensten en wat ik ervan hoor, is het goed singlemateriaal, dus voor de zekerheid reserveer ik een plaatsje in onze wekelijkse playlist.

The Last Dinner Party is ruim voor tijd door zijn setlist heen, maar dat is in dit geval helemaal niet erg, want we moeten door naar headliner Big Thief. Een gigantische rij tot om de hoek van de schouwburg laat zien dat meer mensen dit hebben bedacht. Ook binnen zijn de trappen van boven tot beneden bezet door wachtenden die niet weten dat dan de benedenzaal, het sta-gedeelte, al volledig is gevuld en dat zij, zodra het lintje voor de doorgang naar de deuren wordt weggehaald, naar de zitplaatsen boven worden gestuurd. Toch behoren zij tot de gelukkigen die het is gelukt om de band te zien, want kort daarna trapt Big Thief stipt op tijd af voor een show die anderhalf uur zal duren.

Het zal buiten behoorlijk wat chagrijn hebben opgeleverd en ironisch genoeg opent Adrianne Lenker solo op akoestische gitaar met Sadness As A Gift, waarna ook de band aan de bak mag met Masterpiece. Hoewel het podium gigantisch is, staat Big Thief dicht bijeen met drummer James Krivchenia links (voor de kijker rechts) vooraan op het podium, bassist Max Olearchik aan zijn rechterhand, dan Lenker en volledig op rechts gitarist Buck Meek die het zodra hij de kans krijgt het met Lenker op een jammen zet zonder dat zijn solo ontspoort. Big Thief oogt ontspannen en heeft er overduidelijk zin in en dat maakt de gelukkigen die wel binnen zijn, getuige het uitbundige applaus, nog gelukkiger.

Met Forgotten Eyes pakt de band vlot door, waarna Lenker de bandleden introduceert en het publiek vraagt of iedereen ‘at the count of three’ zijn naam wil noemen. Genoeg gekkigheid, want Real Love is serious business met een freaky solo van Lenker tot besluit, al is Contact niet minder indrukwekkend met tot slot vier ijzingwekkende schreeuwen van Lenker. Het zijn juist deze details die dit optreden zo speciaal maken en waardoor de schouwburg uit zijn voegen barst. Dan vraagt Lenker of er meer licht aan mag in de zaal. Het mag en het publiek zwaait massaal. Ze kan het zeer waarderen en de band zet als dank een weergaloze versie van het titelnummer van het laatste album Dragon New Warm Mountain I Believe In You neer. En Big Thief laat er geen gras over groeien en strooit met het ene sterke nummer na de andere. Via Simulation Swarm belanden we bij Not, die zodra de intro klinkt al met gejuich wordt ontvangen en waarop slechts weinigen niet staan te swingen op de maat terwijl Lenker het nummer doorspekt met de ene na de andere solo, dan stevig, dan ingetogen, terwijl de ritmesectie ijzersterk voor een behoorlijke ruggengraat zorgt waar ze als het ware tegen aan kan leunen.

Tijd voor rustpuntjes is er ook. Bijvoorbeeld in de vorm van de nieuwe akoestische country ballad I Was Born For Loving You die Lenker wederom solo voor haar rekening neemt. We blijven in de country met Certainty waarna Lenker opnieuw contact zoekt met het publiek. We zijn dan een klein uurtje onderweg, maar van vermoeidheid lijkt geen sprake want Vampire Empire klinkt fris en fruitig en de tweede stemmen van James Krivchenia en Max Olearchik tillen het nummer naar een torenhoog niveau. Toch wordt het publiek nog wilder wanneer Lenker haar broertje aankondigt om Spud Infinity op te leuken met het geluid van een mondharp. Hij weet er zelfs een solo mee te produceren. Blijkbaar is er een markt voor poppy country in Rotterdam want de vloer van de Grote Zaal van de Theater Rotterdam golft van het deinen van de massa. Het blijkt het laatste nummer van het eerste deel van de set en de band verdwijnt kort van het podium, waarna gejoel en geklap de zaal vullen tot de band een krappe twee minuten later terug is en Lenker aankondigt dat er nog vier nummers op het programma staan.

Met Change leidt Big Thief de verlenging rustig in en ook 12,000 lines is geen vuurwerk in de letterlijke zin, maar wel wonderschoon. Blue Lightning is een iets steviger country polka en hoewel er niets mis mee is, vliegt Big Thief zo wel door de laatste nummers heen, maar Lenker maakt dat goed met een ingetogen soloversie van Already Lost, waarna de band nog een keer uitpakt met een uitmuntende uitvoering van Cattail, dat gerust als toegift mag worden beschouwd. En dus mag het publiek dat toch al niets te klagen had ook niet mopperen. De lange rijen, het wachten, dat was het dubbel en dwars waard. Big Thief bewijst een terechte headliner te zijn.
Eerder dit festival had ik het gevoel dat niets de show van Black Country New Road in Theater Rotterdam, maar ik vergiste me. Diezelfde avond nog werd ik blij verrast door Yard Act en concludeerde ik dat het laatste optreden van die dag voor mij door Nagasaki Swim de kers op de taart was. Hattrick gescoord. Ook op zaterdag wachtten mij mooie verrassingen. Het optreden van Pitou was indrukwekkend en dat van Big Thief was weergaloos. Graag had ik meer gezien, wat zowel gezien het aanbod van bands en het grote aantal deelnemende locaties, die toch redelijk verspreid over de stad liggen, eenvoudigweg niet mogelijk was. De koning te rijk, kijk ik echter met plezier terug op wederom een geslaagde MoMo.