‘Over drie weken hebben we twee concerten voor jullie geregeld. We willen dat jullie daar een set spelen met enkel nieuwe nummers’. Met die mededeling werd Shame door hun management onder druk gezet. Ze zaten vast. Er kwamen wel ideeën voor nieuw werk, maar ze slaagden er niet in om ook maar één nummer af te maken. Tot ze in de snelkookpan werden geflikkerd. Voorman Charlie Steen kijkt daarop terug en stelt nu tevreden vast: „Dit is mijn favoriete album, het beste werk dat we tot nu toe hebben gemaakt.”
Door Wim du Mortier Foto’s Pooneh Ghana
Steen is met zijn jeugdvriend en gitarist Sean Coyle-Smith – ze kennen elkaar sinds de lagere school – op pad om iedereen te vertellen over het derde album van Shame: Food For Worms. Ze zijn heel tevreden met het resultaat, maar ook opgelucht ongetwijfeld, want Shame heeft lastige momenten achter de rug. In kringen rond de band valt te beluisteren dat het voortbestaan aan een zijden draadje heeft gehangen.
Steen en gitarist Coyle-Smith praten met respect over de druk die hun management op hen uitoefende in een poging de impasse te doorbreken. „Het maakt niet uit wat jullie daar spelen, zeiden ze. Maar het moeten nieuwe songs zijn.” De band trok zich terug op een rustige, inspirerende plek op het platteland van Wales en ging aan de slag. Met in hun achterhoofd de ervaring van het eveneens moeizaam tot stand komen van hun voorgaande album Drunk Tank Pink. Coyle-Smit: „We waren toen over alles te veel aan het nadenken. In de periode daarvoor hadden we eindeloos getourd en niets nieuws geschreven.” Toen de band eindelijk bekomen was van het reizen en het wennen aan hun snel groeiende populariteit, en weer wilde gaan schrijven, brak de coronaperiode aan. De nummers voor Drunk Tank Pink werden daarom thuis bij bassist Josh Finerty geschreven, en op meersporen-apparatuur als demo’s opgebouwd. Zodra het kon, trok de band de studio in om de ideeën vast te leggen. „Dat werd echt een ‘labour of love‘”, verzucht Steen. De nummers hadden ze nooit eerder live gespeeld, waren geschreven zonder er bij na te denken hoe het live zou kunnen worden uitgevoerd. „Maar we hadden ons wel voorgenomen nu eens een keer alles live op te nemen. Eenmaal in de studio bleken we lang niet strak genoeg om dat te doen. Daardoor kroop er twijfel in alles wat we deden. We zijn ook nog niet zo lang in de muziek bezig hè, en hebben daarin nog geen zelfvertrouwen opgebouwd.”
Met die licht traumatische leerervaring in het achterhoofd wilde de band het voor het derde album weer anders aanpakken en betrok een eigen studio om daar met elkaar aan songs te werken. „Maar ook dat werkte niet. We slaagden er niet in nummers af te ronden”, vertelt Steen. „Toen greep ons management in.”
Onder druk ging het balletje wél rollen. „Gek genoeg heeft dat er mee te maken dat je met zijn vijven er meer schijt aan moet proberen te hebben. Er niet om geven dat we een nieuw nummer live slecht spelen, er niet bang voor zijn om eens iets anders uit te proberen. Er voor oppassen zelfvoldaan te worden. Dus eenmaal bij elkaar hebben we gezegd: ‘zullen we proberen voor morgen een nieuw nummer te schrijven? Ja, waarom niet, zo deden we het eerder toch ook?’

The Queens Head
Steen en Coyle-Smith herinneren zich nog goed hoe de band – tieners waren het die elkaar op de middelbare school leerden kennen – in de kelder van de pub The Queens Head in het zuiden van Londen voor het eerst muziek maakte. Steen kende de eigenaar en in ruil voor het dweilen van vloeren mochten ze de ruimte voor niets gebruiken. „Het was gewoon om iets om handen te hebben. Anders hadden we maar op de common rondgehangen. En hier mochten we drinken, ook al waren we minderjarig, en kregen nog personeelskorting ook. Dat was fantastisch”, herinnert Sean Coyle-Smith zich. Tijdens een eerste sessie werd One Rizla al geschreven. Het ging snel en makkelijk. En na twee weken stonden ze al voor het eerst op het podium, nota bene tijdens een reggae-avond, met in de zaal een aantal van hun schoolvrienden. „En verder iedereen in de kroeg vond het complete shit”, grinnikt Steen.
„Dat de eerste songs als vanzelf ontstonden noemt de zanger ‘de zegen van de onschuld’. Coyle-Smith: „Er was ook geen verwachting, bij niemand van ons. En we hadden destijds echt geen idee of het ergens heen zou gaan. En we gingen er niet vanuit dat ook maar iemand die nummers ooit zou horen. Je doet het voor de lol”. „En misschien zijn de eerste albums van bands daarom zo vaak interessant”, vult Steen aan.

Steen denkt niet dat het opzoeken van een rustige en inspirerende plaats daarbij een handje heeft geholpen. Hij verwijst naar het boek The Moon and Sixpence, dat is gebaseerd op het leven van de kunstschilder Paul Gaugin en laat zien dat een inspirerende omgeving van relatief belang kan zijn. „Het grappige is dat hij fantastische schilderijen maakt in een ruimte met slecht licht. En het is er een bende. Terwijl zijn collega’s om te kunnen werken allerlei eisen stellen aan hun atelier zoals hoge plafonds en dat er in de hoek een chaise longue moet staan. Maar het gaat om ‘drive‘, niet waar? Het was geweldig om naar een inspirerende omgeving te gaan, maar de uitdaging ‘je hebt een concert, het is onvermijdelijk, en je moet klaar zijn’ is doorslaggevend geweest.” Het doet Steen denken aan een documentaire over The Beatles. Paul McCartney is al aan het stressen terwijl ze nog twee weken hebben. John Lennon reageert rustig en zegt ‘we werken altijd het beste met onze rug tegen de muur’. „Zo hoort het ook te werken, weet je”, vervolgt Steen. „En het management had ook een goede opmerking: je bent maar zo goed als je songs. En daarbij gaat het meer om de ‘feel‘ dan de theorie. Al zijn het maar vier noten, als het goed voelt… Je moet het niet over analyseren, maar op instinct reageren. ‘Dit voelt goed, refrein, couplet, boem, klaar, volgende’. Als je eenmaal zover bent werkt het goed. Want de verfijning – de brugjes en de gitaarloopjes in nummers waar iedereen van gaat houden – dat is meestal niet de crux van de song. Het zijn de dingen die het laatst komen. Alsof je de schets al hebt en dan de kleuren gaat toevoegen. Als het fundament maar goed is.”
Over analyseren
Hoe anders is het een aantal jaren later. „De dingen zijn gewoon steeds langzamer gegaan naar mate we langer bezig waren”, zegt Coyle-Smith. „In het begin dachten we er niet bewust over na hoe we wilden klinken of wat we wilden doen.” Steen: „En bij dit album zijn we onder druk weer terug gegaan naar die werkwijze. En zo snel hebben we nog nooit een album gemaakt. Want schrijven voor een nieuw optreden dat er heel snel aan komt, zo hebben we in feite ook ons eerste album gemaakt. Die manier van werken haalt het ‘over thinking’ eruit.”
Met de grove ideeën speelde Shame onder een schuilnaam de twee concerten – waarvan de opbrengsten zijn geschonken aan goede doelen. En het uitgekristalliseerde nieuwe werk was al snel op allerlei festivals te horen waar de band speelde terwijl zij met onderbrekingen in een studio werkten aan het vastleggen van Food For Worms. De ervaring die live werd opgedaan met het spelen van de nummers noemt Steen van groot belang. „Live spelen is als het ware ‘co-writing’ met het publiek. Weet je”, zegt hij lachend, „als ze allemaal naar de bar gaan, dan weet je genoeg. Of als ze bewegen en ze willen aan het eind van het nummer eigenlijk nog doorgaan, dan weet je dat het wel langer mag. Brian Eno zegt: ‘een nummer is pas af als het live is gespeeld’. Dat is denk heel erg waar.”
Het feit dat de songs al meer volwassen waren in hun ontwikkeling omdat ze al live zijn gespeeld, stelde Shame nu ook in staat om hun ambitie waar te maken: in de studio zo veel als mogelijk live opnemen. „Maar we hebben wel geleerd dat het ‘fucking hard‘ is. Ik woon bij een van onze managers en die zei eens na een opnamedag: ‘het lijkt wel bootcamp’. Zo voelde het ook”, vertelt de gitarist. Achter de knoppen zat dit keer producer Flood (Mark Ellis) die een enorm palmares heeft met namen als New Order tot en met Smashing Pumpkins en Nick Cave. Hij draaide de duimschroeven flink aan, liet de band van alles uitproberen en eindeloos takes inspelen. „Van de meeste nummers minstens tien. Maar sommige wel veertig tot vijftig”, verzucht Coyle-Smith. Maar nooit tientallen keren achter elkaar. Flood liet de band steeds tussen nummers switchen. Om het fris te houden? „Nee, to keep it insane!”, roept de gitarist uit.
Uiteindelijk is Food For Worms in zo’n drie maanden – van schrijven tot het afronden van de opnamen – tot stand gekomen. Hebben ze bij het beluisteren van het resultaat nu niet spijt van keuzes? „Dat is er altijd wel en is denk ik de vloek om zelf muzikant te zijn”, vervolgt Coyle-Smith. „Je moet een beetje een perfectionist zijn en bent eigenlijk nooit tevreden over hoe iets klinkt. Maar ik denk dat we ons bij dit album allemaal het meest comfortabel voelen over hoe het is uitgepakt.” „Definitely”, beaamt Steen. „Bij de eerste twee albums hebben we momenten waar je nu nog je haar over uit je hoofd trekt. Daarom voelt het goed om nu iets te hebben waar we collectief blij mee zijn. En het is mijn favoriete album van de drie.”
Vriendschap
Shame heeft een lastige periode achter de rug maar de jeugdvrienden Steen en Coyle-Smith lijken de schrik weer te boven. Maar wat doet die druk om te presteren met de onderlinge vriendschap? Want niet alleen Steen en Coyle-Smith kennen elkaar van hun zevende jaar, drummer Charlie Forbes en gitarist Eddy Green raakten al op de kleuterschool bevriend. „Het is een zegen en een vloek om met hechte vrienden in een band te spelen”, barst Steen los. „Een vriend vertelde ons laatst dat bands die elkaar ontmoeten in het hoger onderwijs, dus op latere leeftijd, een heel handere relatie met elkaar hebben. Dan krijg je grote conflicten en inhoudelijke strijd, in plaats van zeuren, wat het bij ons kenmerkt. Ik bedoel, er is bij ons zo veel context.” Coyle-Smith: „Het gevaar ligt op de loer dat je lui wordt. Dat is niet altijd kwaad bedoeld. Vriendschap vergt minder onderhoud als je elkaar zo lang en zo goed kent. Het is als familie. Je hoeft niet voortdurend bij elkaar te zijn en met elkaar te praten. We komen veel bij elkaar en daarna drijft iedereen weer af naar zijn eigen wereldje. ‘End of the day, we fight like Brothers and make up like Brothers‘. We lachen als er ruzie is en tien minuten later is het weer vergeten.” Steen: En soms moet je ook gewoon doorgaan. ‘Pick your battles‘, wacht op een goed moment om het over iets te hebben. Dat is ook goed voor je eigen geestelijke gezondheid.”
Zijn ze ook na het maken van Food For Worms nog steeds even goede vrienden? „Ja!”, roepen de gitarist en zanger in koor en zitten meteen alert rechtop. Steen vindt het tegelijk een moeilijke vraag. „Het is alsof je partners die een aantal jaren zijn getrouwd zou vragen of zij nog net zulke goede vrienden zijn als bij het afsluiten van het huwelijk. Of de vraag of je als 25-jarige nog hetzelfde bent als toen je 17 was, snap je? Je bent in essentie dezelfde persoon maar je hebt je aangepast aan een paar veranderingen. Ik bedoel, als je 17 bent heb je je eerste verkering gedoe, en dan ga je uit elkaar en dat zijn ervaringen die je vormen voor de rest van je leven. Dus het zijn van dat soort dingen die je beïnvloeden: je ouderlijk huis verlaten en voor het eerst van je leven zelfstandig zijn, hoe je je van nature ontwikkelt of juist niet groeit. Dus de vraag die je stelt over onze onderlinge vriendschap, dat is er een waarop je zou moeten zeggen: hoe lang heb je…?”
Nieuwe ‘Golden Age’ voor Britse alternatieve muziek?

„Als ik nu naar Radio 6 van de BBC luister, is de lijst van nieuwe Britse bands die langskomt oneindig. Jeez, het is bijna niet bij te houden.” Charlie Steen knikt bevestigend met zijn hoofd als ik opper dat er een nieuwe ‘gouden eeuw ‘Golden Age’ voor Britse alternatieve bands lijkt te zijn aangebroken. „Wij voelen ons daarbinnen al een beetje als veteranen. Toen we begonnen als gitaarband waren er niet zo veel. Alleen Fat White Family, The Prima Violets, King Krule… Ik weet nog toen we ons eerste album uitbrachten en het in de top 40 kwam, dat hadden we nooit verwacht. Dat was toen een ‘big deal‘. Maar sindsdien komt de een na de ander in de hitlijsten en nu hoor je bij nieuwe releases praten over de vraag of ze mikken op de nummer 1-notering, of toch zeker wel de top 10. Het bewijst dat er vraag naar en veel aandacht voor deze muziek is.” Sean Coyle-Smith: „En dat is geweldig. Jonge bands die vroeger weinig aandacht zouden hebben gekregen, wacht nu een veel korter pad tot het moment dat ze beginnen op te vallen en kunnen spelen en rondreizen.”