We waren in Amsterdam voor een concert. Het was uitverkocht en tegen de tijd dat we naar binnen gingen, stond de zaal al ramvol. Het was zo druk dat er weinig anders op zat dan ons een paar meter door de mensen heen te wurmen en vervolgens te accepteren dat dat de plek was waar we de rest van de avond zouden staan.
Achter ons stonden twee mannen die zichzelf de taak hadden toebedeeld het concert van commentaar te voorzien. Op luide toon deden ze verslag van wat er op het podium gebeurde:
‘Ah, hij krijgt een nieuwe gitaar.’
‘Ja, die moet natuurlijk even worden gestemd.’
‘Oh, nu mag die andere vent ook een liedje zingen, dat zal hij leuk vinden.’
‘Ho, de drummer gaat alvast naar huis. Oh nee wacht, hij pakt alleen een handdoek.’
‘En weer een nieuwe gitaar, het lijkt wel alsof hij voor elk nummer een andere heeft joh.’
Ik keek over mijn schouder en vroeg me af wat deze mannen hier had gebracht. Ze zagen eruit alsof ze net van een vrijmibo van een reclamebureau kwamen. Niet dat ik ooit op een vrijmibo van een reclamebureau ben geweest, maar ik stel me voor dat daar dit soort vlotte gasten rondlopen.
Op ongeveer driekwart van de set werd er een nummer gespeeld waar de mannen helemaal van opleefden. Telefoons werden tevoorschijn gehaald om te filmen en het refrein werd luidkeels meegezongen.
‘Heerlijk,’ zei de een aan het eind van het nummer.
‘Ja, ik snap wel dat ‘ie nu weer van gitaar moet wisselen,’ zei de ander.
Het zou me niks verbazen als dat nummer binnenkort onder een aftershavereclame zit of zo.
Minke Weeda