Zaterdag was het een doodnormale avond in Rotown. Er speelden twee bands en daarna werd er gedanst. Ik zag een meisje in een prachtige glitterbroek, een jongen die consequent uit de maat danste en een paar Engelsen die op elkaars schouders klommen zodra er een nummer werd gedraaid dat ze goed vonden. Ik ving gesprekken op die werden gevoerd op de dames-wc en maakte praatjes met mensen die toevallig naast me aan de bar stonden. Het was feest en dat feest ging de hele nacht door.
Zondagochtend werd ik wakker en het was meteen duidelijk dat de gesteldheid van mijn geest en mijn lichaam mijlenver uit elkaar lagen. Mentaal topfit, fysiek amper in staat om ontbijt te maken. Er zat dus weinig anders op dan in bed te blijven liggen. Starend naar het plafond bedacht ik een nieuwe app, een scenario voor een korte film en een project om mensen die onder de armoedegrens leven toch naar concerten te kunnen laten gaan. In een paar uur tijd had ik meer goeie ideeën dan in de afgelopen twee jaar.
Ruim 24 uur later ben ik nog steeds blij met alle dingen die ik heb bedacht, maar de energie om er iets mee te doen, heb ik nog niet gevonden. Als die maatregelen echt allemaal overboord gaan, kan dat nog behoorlijk ingewikkeld worden. Dan staat iedereen elke week weer tussen de dansende mensen en heeft iedereen elke week weer gesprekken aan de bar. Hoeveel nieuwe ideeën zijn er dan elke ochtend wel niet? En natuurlijk alleen maar minder tijd om ze uit te voeren.
Ach ja, zaterdagnacht werd duidelijk dat je uitgaan niet zomaar verleert; zodra alles weer normaal is, ga ik oefenen met op tijd naar huis gaan, ook als het feest nog volop gaande is. Komt het vanzelf goed.
Minke Weeda