Als reactie op critici die meenden dat het genre was doodgebloed, bracht de Schotse betonpunkband The Exploited in 1981 het album Punks Not Dead uit. En het is exact dat statement dat door mijn hoofd schiet bij het beluisteren van The Mutt’s Nuts, het tweede album van het vijfkoppige, uit Londen afkomstige Chubby And The Gang. Het debuutalbum Speed Kills kwam uit in 2020 op het DIY-label Static Shock en deed het verrassend goed. Zowel Pitchfork als Rolling Stone waren enthousiast. Het is mede hieraan te danken dat we nu al van de opvolger kunnen genieten, die verschijnt bij Partisan Records.
De muziek van Chubby and the Gang is rechttoe rechtaan en – voor een hardcore band – eigenlijk best toegankelijk. De nummers zijn rigide, de structuren zijn traditioneel en de teksten zijn niet zelden een rechtstreekse klap in het gezicht van het establishment. Het album trapt in vliegende vaart af met het titelnummer, dat enerzijds kan worden vertaald als ‘de ballen van de hond’, maar anderzijds evengoed als excellent. Het tempo blijft gedurende de eerste zes nummers hoog, terwijl onderwerpen als huisjesmelkers (It’s Me Who Will Pay), de rechte weg van school naar gevangenis (Coming Up Tough) en emotionele stress (Pressure) de revue passeren.
De tweede helft van het album is enigszins rustiger. Het begint met Take Me Home To London, dat een beetje aan Elvis Costello doet denken. Laat je echter niet in de luren leggen, want hoewel het tempo inderdaad omlaag gaat, rockt Chubby and the Gang ook op de tweede helft hevig. Ook krijgen we een inkijkje in waar hij zijn inspiratie vandaan haalt en dat is toch in de melodieuzere rock- en popscene uit de jaren-50 en -60 en minder in die van de punk uit de jaren-70.
Nummers als Life On The Bayou en White Rags bevatten interessante melodieën, riffjes en grooves. Ze worden gevolgd door een drietal, korte razendsnelle punkrocknummers die geen van allen de twee minuten op de klok aantikken, waarna een drietal langere nummers volgt, die dan ook rijker georkestreerd zijn, zoals bijvoorbeeld Life’s Lemons, een ouderwetse rock-‘n-rollballad, compleet met achtergrondzang en een orgeltje. Lightning Don’t Strike Twice is een karakteristieke samenvatting van de verschillende nummers en stijlen op het album. Het opent ingetogen en bluesy, laat dan de handrem los terwijl het een metamorfose ondergaat in anthemische pubrock het na een soort rhythm and blues jamsessie als intermezzo tenslotte wederom versnelt.
Slotnummer I Hate The Radio klinkt als een cover van een nooit uitgebracht nummer van The Clash. Kan een Britse hardcoreband zich een intrigerender referentie wensen? Ik zou het zo gauw niet weten, maar doordat momenten van punkimperfectie zich afwisselen met vlagen van gedetailleerd gitaarspel en gelaagde melodieën, is The Mutt’s Nutts beslist een afwisselend album en een aanrader voor iedereen die niet vies is van schreeuwerige zang over gierende gitaren en stompende drumroffels.