Vrijdagnacht, even na vieren passeerde ik op weg naar huis een ruziënd stel. Hij had te veel gedronken, zij had te lang met iemand anders gedanst. Niet dat ik daar getuige van was geweest, maar dat riepen ze naar elkaar.
Hoewel het me domme redenen leken om kwaad op elkaar te worden, ging ik uit plichtsbesef toch langzamer lopen. Ik was moe en had weinig zin in gedoe, maar als de fysiek zwakkere partij hulp nodig zou hebben, was ik er klaar voor.
De jongen ging op een bankje zitten en verzuchtte moedeloos: ‘Ik wil alleen maar dat je sorry zegt.’
Het meisje zei: ‘Nou oké, sorry dan. Je Uber zal zo wel komen hè, ik ga lopen, ik zie je morgen wel weer.’
Ze draaide zich om en beende weg. Na tien meter keek ze om en riep: ‘Mijn sorry betekent helemaal niks, lul!’ Ze schoot een zijstraat in en was verdwenen. De jongen bleef onbewogen voor zich uit zitten staren.
Ik liep gerustgesteld door naar huis.
Minke Weeda