In een poging bij de grote baas in het gevlei te komen en om alvast de eindejaarbonus veilig te stellen, ging Magere Hein afgelopen week overdreven ijverig te werk. De man met de zeis nam drie grootheden uit de popmuziek der Lage Landen mee op zijn bagagedrager voor een ‘great gig in the sky’. Jan Rot, Arno Hintjens en Henny Vrienten verwisselden het tijdelijke voor het eeuwige en werden her en der geroemd voor muziek die bij verschillende generaties een plek in het collectieve geheugen heeft ingenomen. Met name voor ‘le plus beau’ Arno buitelden muziekliefhebbers over elkaar heen om hun rouw en dankbaarheid voor zoveel moois te betuigen.
Bij het overlijden van grootheden zoals bovengenoemde drie, treedt er bij mij altijd een mechanisme in werking. Heb ik bij leven en welzijn van de ons ontvallenen wel genoeg eer betoond aan hun bijdrage aan de muziekgeschiedenis? Staat er werk in de kast om – zoals dat nu eenmaal schijnt te horen – een klassieker uit de muziekcollectie te plukken en deze bij wijze van hommage te draaien?
Bij Jan Rot moet ik ontkennend antwoorden. Behalve een viertal singles, die geen blijvende indruk hebben achtergelaten, niks in huis. Geen van zijn befaamde ‘hertalingen’, geen album en eerlijk gezegd weinig benul van wat een man die toch behoorlijk bedrijvig was en niet van ledigheid beschuldigd kan worden, de afgelopen decennia heeft uitgebracht.
Bij Arno ligt dat anders. Samen met vele anderen werd ik in 1983 van mijn paard gebliksemd door wat als de oerknal van de Belpop zoals we die tegenwoordig kennen kan doorgaan: de passage van T.C. Matic op Pinkpop. Wit(he)te funk, new wave, rock, blues en wat al niet meer in een blender gegooid en daar door Arno meertalig mee om de oren geslagen, inclusief wat gestotterd gebrachte bindteksten die het geheel nog meer op smaak brachten. Du jamais vu. En hoewel ik Arno daarna nog een paar keer live zag – voor het laatst op Rock Herk in 2018 – is ’s mans solowerk me grotendeels onbekend. Een hiaat dat dringend dient te worden opgevuld, hodverdomme.
Wie als tiener in de jaren ’80 Doe Maar over het hoofd kon zien, heeft onder een steen geleefd. En ja, ook ik behoorde tot de orde der hypocrieten die in 1982 op Pinkpop vrolijk ‘Nederwiedewiedewiet’ meezongen, om Doe Maar een jaar later te verketteren. Of ik destijds Doe Maar op een fruitschaal trakteerde, heb ik verdrongen, maar schaamte met terugwerkende kracht telt hopelijk ook. De band rond blikvangers Henny Vrienten en Ernst Jansz kon het immers ook niet helpen dat hun muziek werd gekaapt door 11-, 12- en 13-jarige bakvissen, hetgeen tot een voor Nederland ongekende mania leidde en tevens het einde van de band inluidde.
Een jaar of tien geleden betrok mijn toenmalige werkgever een kantoor in het pand van Johnny Hoes in Weert. Ongewild kwam ik hierdoor dichter bij Doe Maar dan gedacht, want enkele meters van mijn bureau vandaan was in de aanpalende Telstar Studio’s muziekgeschiedenis geschreven. Na het overlijden van Johnny Hoes zag ik hoe enkele medewerkers tussen honderden singles en LP’s op zoek waren naar platen die op de labels Telstar en Killroy waren uitgebracht. De erven Hoes waren bezig om de catalogus op orde te brengen. Mijn vinylkoorts werd onmiddellijk aangewakkerd, dus stapte ik op zoon Adri-Jan Hoes af met de vraag of ik tussen het overgebleven vinyl mocht grasduinen, uiteraard tegen betaling. Ik kreeg een ‘njet’ te horen, maar één van de archivarissen nam me op een dag mee de kelder in van het studiocomplex, maakte enkele dozen open en overhandigde me met een ‘mondje dicht’-gebaar enkele spiksplinternieuwe Doe Maar LP’s. Toch is ook Henny Vrienten’s solowerk me vrijwel onbekend. Notitie voor mezelf: één dezer dagen het boxje met de soundtrack van ’Nacht’ eens beluisteren.
Wat de drie overledenen met elkaar gemeen hebben: het zijn altijd jongens gebleven. Aárdige jongens bovendien. En ik herhaal hier graag de woorden van ‘charlatan’ Arno tijdens één van zijn laatste publieke optredens: leve de mosselen!
DJ 45Frank