In 1998 maken twee dj/producers uit Wenen de heilige graal van de downtempo: Kruder & Dorfmeister’s K&D Sessions. De dubbel-cd vol met aan elkaar gemixte remixen (en twee eigen nummers), de één nog beter en lekkerder dan de ander. De twee achternamen zijn vanaf dat moment een kwaliteitskeurmerk geworden. Alles wat ze aanraken wordt goud en iedereen wil met ze werken. Dus wat doe je dan? Precies, je slaat alle remix-verzoeken ‘rücksichtsloos‘ af, want dat is een gepasseerd station en je gaat (min of meer) uit elkaar. Hun eigen label G-Stone borduurt voort op het succes van K&D Sessions met voornamelijk label-compilaties. De heren stellen afzonderlijk nog wat fijne mix-albums en dergelijke samen. Kruder probeert het solo als Peace Orchestra en in een soort ‘super group’ met leden van Fauna Flash en Trüby Trio, maar echt spannend wordt het nergens.
Door: Fabian Hofland
Dorfmeister, op papier sowieso de meer productieve van de twee, gaat een samenwerking aan met pianist Rubert Huber en vormt Tosca. In 1997 al verscheen hun eerste wapenfeit: Opera, maar het is vooral met Suzuki waarmee de heren zichzelf 3 jaar later op de kaart zetten en tegelijkertijd alle K&D-verwijzingen achter zich laten. De mix van laidback grooves, dub-elementen en pure pianoklanken zorgt voor een compleet eigen geluid. Na het nog meer minimale No Hassle, misschien wel hun meest verfijnde werk, gebeurt er iets vreemds. Net zoals Kruder & Dorfmeister na hun Sessions geen remixen meer wilden doen, zo wil Tosca zichzelf ook niet herhalen. Ze gaan steeds meer met gastvocalen werken. De beats worden meer en meer dansvloer gericht. Tot je drie albums verder opeens naar ‘halve disco’ zit te luisteren. Het wordt vanaf dat moment, eerlijk gezegd, lastig om nog fan te blijven
Na vijf jaar stilte – en het verschijnen van het nieuwe en officieel eerste studio-album van Kruder & Dorfmeister genaamd 1995 – is Tosca terug met Osam. En laat ik het maar meteen zeggen: het is een van hun beste albums. Het is, zoals de Engelsen zeggen: ‘a return to form‘. En het is precies dat. Niet teruggrijpen naar oude successen of een herhaling van zetten, maar ze zijn weer terug in hun oude vorm en opereren op de toppen van hun kunnen.
Alle elementen zijn aanwezig: de laidback en toch groovy beats, de soulvolle baslijnen, de goed gekozen samples en een buslading aan dub invloeden. De gastvocalen zijn teruggebracht tot enkele stemsamples. De grooves zijn er in overvloed, maar het stempel ‘disco’ is op geen enkel nummer te drukken. Al is het wel onmogelijk om niet mee te knikken op nummers als Shout Sister of de subtiel stuwende titeltrack. De piano lijkt grotendeels vervangen door synths en het geheel is meer electronisch, ook in sommige drum- en beatkeuzes, in vergelijking met Suzuki en No Hassle. Alleen die onmiskenbare warmte die een tijdje kwijt was, gecreëerd door de synthklanken, bassen en echo’s, is terug, maal twee.
Wat nog meer opvalt is het nummer Entrecote dat qua sfeer doet denken aan Brian Eno en David Byrne’s My Life in the Bush of Ghosts. Maar vooral nummers als Troststrasse en slotnummer ECM2 hebben een sterke ‘Blade Runner-sfeer’. Het kan toeval zijn dat ik het nu zo duidelijk hoor – of omdat ik met het overlijden van Vangelis de soundtrack recent nog intens beluisterd heb – maar de leegte en het ‘unheimliche‘ doen er sterk aan denken. Misschien toeval, misschien een subtiele ode aan iemand die bijna wel een inspiratiebron geweest moet zijn.
Dat slotnummer is trouwens een van de weinige moment dat er echt ruimte wordt gegeven aan de klassieke piano, die hierin het gevecht aangaat met de vrije basloopjes en enkele vervreemdende elementen. Het is tevens het enige nummer waar ik vraagtekens bij zet. Niet vanwege de kwaliteit, want het is een sterk, en door zijn onorthodoxe aanpak, erg interessant nummer, maar het voelt als een onnodig slotstuk. Twee nummers voor het einde gaat het tempo al omlaag. De landing wordt ingezet. Dan is er een heerlijk echoënd slotstuk in de vorm van Make Up dat met zijn wegstervende uitloop en piano-naweeën een perfect einde van de plaat was geweest. We zitten dan al ruim boven het uur, dus ook speelduur kan de reden niet zijn. Menig album is gesneuveld aan te veel nummers of iets té veel willen. ‘Kill your darlings‘ blijft een lastige opgaaf. Maar goed als dat de enige smet is die deze plaat weerhoudt om de perfect 10 te scoren, dan zie ik dat zonder moeite door de vingers.
Welkom terug Tosca. Ik heb je gemist.