Recentelijk werden de subsidiekaarten weer eens geschud en dat is toch altijd een wonderbaarlijk moment. Rotown en Left of the Dial zijn er beslist niet slecht van afgekomen, dus heel veel reden tot klagen hebben we niet.
Niet heel veel, maar wel een beetje natuurlijk.
De commissie die de plannen beoordeelt, vindt namelijk dat wij minder geld moeten krijgen dan we hebben aangevraagd. Dat kan altijd gebeuren, maar het is vreemd dat culturele instellingen die een minder positief advies ontvingen wél het volledige aangevraagde bedrag geadviseerd hebben gekregen. Maar goed, bij ons ging het om zo’n 77%, er zijn ook instellingen waarvan de adviescommissie denkt dat ze hun plannen wel voor de helft van het geld kunnen uitvoeren. En er zijn ook partijen die helemaal geen geld krijgen.
Kortom, wij moeten eigenlijk niet zeuren. We krijgen geld, alleen iets minder waardoor we niet exact kunnen doen wat we willen, maar we redden het heus wel.
Bovendien hebben wij geluk. De adviescommissie ziet misschien niet helemaal de waarde van wat wij doen met Left of the Dial, andere mensen zien dat wel. Het lijkt mij zelfs een kwestie van tijd tot iemand besluit om die 23% die we niet hebben gekregen naar ons over te maken.
Tot nu toe dacht ik altijd dat dat Elton John zou zijn. Die heeft geld zat en het verhaal gaat dat zijn interesse in nieuwe muziek zo groot is dat hij zo’n beetje elke plaat die uitkomt koopt. Voor hem is het toch een kleine moeite om jaarlijks dat ontbrekende tonnetje naar ons over te maken.
Na afgelopen weekend denk ik dat het ook uit een andere hoek kan komen.
Left of the Dial was gevraagd om een podium te hosten op een groot zomerfestival. Daarvoor hadden we negen bands uitgenodigd die allemaal dolgelukkig naar huis gingen. Een van de bandleden had zijn vader meegenomen. Een bijzonder vriendelijke Engelsman die ons wel vier keer kwam bedanken dat we zijn zoon een kans op een glansrijke carrière gaven. Hij vertelde ook dat hij meteen na het optreden weg moest vanwege zijn werk, maar dat de zoon met de rest van de band wel thuis zou komen.
Op zondagmiddag reed hij langs ons in het meest luxueuze busje dat ik het hele weekend heb gezien. Glanzend zwart, licht getinte ramen en smetteloze grijze bekleding. Hij stopte nog even om ons hangend vanuit het raampje een vijfde keer te bedanken. Hij reed het terrein af en we keken hem na. Op de achterkant van het busje stond in bescheiden letters de naam van een bedrijf. Het duurde nog een uur voor de volgende band zou beginnen, dus uit verveling zocht ik de naam op. Het bleek een van de grootste bouwbedrijven van Engeland te zijn.
Het zegt verder niks natuurlijk. Misschien had deze vriendelijke meneer een bedrijfswagen geleend om een weekendje naar Nederland te komen. Maar wij besloten dat we de Elton John van de bouwbedrijven hadden ontmoet. Als we ooit in geldnood komen, kunnen we hem vast bellen. Dan moeten we waarschijnlijk wel tot in de lengte van dagen de band van zijn zoon op het festival neerzetten, maar het was zo’n talentvolle jongen, dat is amper een offer te noemen. En vast een stuk simpeler dan een adviescommissie overtuigen.
Minke Weeda