Rotterdam láát van zich horen

Bij een bijeenkomst in een andere stad over het falende popklimaat aldaar kon je er op wachten. Een deskundig panellid trekt van leer: ‘Rotterdam moet zich schamen dat er nog geen poppodium is’. Het is een geluid uit de echoput. Het beeld dat Rotterdam armoede lijdt omdat er geen podium meer is dat zich onder één merknaam kan meten met Paradiso of Melkweg, blijft zich maar herhalen. Door óf mensen die niet weten en ervaren wat er in Rotterdam gebeurt, óf typen die overtuigd zijn dat een levendige popcultuur een groot glimmend popcentrum nodig heeft. In werkelijkheid bloeit de popcultuur in de Maasstad anno 2024, en debatteer gerust over de vraag of het ‘als nooit tevoren’ is, of niet.

Ik schrik als ik de titel en de inleiding lees van het boek over de Rotterdamse popcultuur Rotterdam, laat je horen!, geschreven door muziekbizz-veteraan Gideon Karting en journalist en gitarist van Tramhaus Micha Zaat. Een boek – officieel vanaf 1 juni te koop – dat je als liefhebber van muziek en de Rotterdamse scene in het bijzonder in huis moet hebben. Want het staat vol referenties aan gebeurtenissen waar je vast bij bent geweest, of je er toch van moet weten dat het ook een stukje Rotterdamse muziekhistorie is. Het is dus een feest om te lezen over ‘Kralingen’ natuurlijk, maar ook Pandora’s Music Box, Exit, Nighttown, New Pop en Metropolis, de Vlerk en de concerten in Ahoy. Het passeert allemaal de revue. En het gaat niet alleen over de aansprekende successen, wie kan zich het fiasco Carthago nog herinneren bijvoorbeeld? 

Het boek opent met een verwijzing naar het vermeende Calimero-complex waaraan Rotterdam zou lijden. Dat gevoel dat ertoe leidt dat Rotterdam ten opzichte van de hoofdstad in de publieke perceptie altijd de tweede viool speelt als het om live-muziekwereld gaat. Met de vele korte verhalen in het boek willen Zaat en Karting laten zien dat het minderwaardigheidsgevoel ongegrond is. Er is juist veel gepresteerd in de Maasstad. Daarom eindigt de inleiding met een oproep om af te rekenen met het Calimero-complex: Rotterdam, laat je horen!

Nu wordt die discussie vaak in verband gebracht met de afwezigheid van een poppodium van het maatje Paradiso. Bevuilen deze twee Rotterdammers het eigen nest? En dus lees in angstig verder. Want weet je wanneer de Rotterdamse popcultuur zichzelf echt tekort deed? Toen de politiek besloot al het geld te zetten op één culturele ondernemer. Dat is pas een recept om alle creativiteit en alle initiatief in een stad dood te slaan. Als dat de prijs is om een Jeff Buckley of Johnny Cash in onze stad te mogen ontvangen, is dat het dan waard?

Het boek van Karting en Zaat gaat in vogelvlucht door de geschiedenis van live muziek in Rotterdam. Naast gebeurtenissen waar je niet omheen kunt, putten beide schrijvers vooral uit eigen ervaring; ze zijn dan ook tamelijk aanwezig in het boek. Dat betekent ook dat het dus verre van compleet is en zaken onderbelicht blijven. Het persoonlijk stempel maakt het boek minder algemeen geldig. Maar, zo leggen Karting en Zaat uit, zij hebben het boek ook niet geschreven met de intentie een naslagwerk te maken. Het is geen uitputtende beschrijving of een sluitende analyse. Dat klopt. Het boek bestaat uit enerzijds grappige anekdotes uit de koker van een muziekprofessional die al even meeloopt, naast stukken van een jonge journalist die deels over zijn eigen ervaringen schrijft en anderzijds met mensen spreekt waarbij we door zijn ogen het gesprek mogen bijwonen. Zo steken we als rock ’n roll-broeders samen met Mark Ritsema de ene na de andere sigaret op. De schrijvers ontdoen het boek dus van welke journalistieke of geschiedkundige pretentie dan ook. Hoewel, dat de wethouder van cultuur in de stad wordt uitgenodigd om het boek te presenteren, en Saïd Kasmi het bij die gelegenheid heeft over ‘cultureel erfgoed’,  suggereert misschien iets anders.

Wat is Rotterdam, laat je horen? dan wel? Het is vlot weglezend boek met korte verhalen vol wetenswaardigheden die iedereen die de Rotterdamse muziekscene een warm hart toedraagt met plezier zal lezen. Geschreven door twee mensen met zeer verschillende schrijfstijlen met een inhoud die afhankelijk van je smaak in humor vermakelijk is om te lezen en heel soms een tipje van een sluier tilt. De aanpak lijkt op het eerder verschenen boek van Karting Werk nooit met je idolen. Op luchtige toon wordt daarin iets verteld over hoe het er in de muziekbusiness aan toe gaat, maar heel veel dieper dan de titel gaat het dan ook niet. Meer pretendeert het ook niet te zijn. Het zijn boeken voor in de reistas, verstrooiing voor de vakantiedagen.

Opgelucht sla ik het boek dicht. Want een pleidooi voor een groot glimmend en miljoenen verslindend popcentrum blijft uit. In feite volgt er geen eensluidende conclusie anders dan dat het tijd is om het Calimero-complex van ons af te schudden. In de slothoofdstukken wordt bovendien duidelijk dat Karting en Zaat een verschillende kijk hebben op hoe het ervoor staat met live-muziek in de stad. Het leeftijdsverschil speelt daarbij natuurlijk een rol, evenals dat zij zich richten op verschillende delen van het spectrum. Leg de twee persoonlijke slothoofdstukken maar naast elkaar: Zaat vertelt met trots over wat er in de stad wordt bereikt in de kleinere zalen die in de voorhoede van nieuwe alternatieve muziek programmeren. Karting richt de blik op het verlies aan concerten van internationale sterren die de Kuip kunnen vullen. Zaat bekijkt het meer vanuit het perspectief van de makers, Karting meer vanuit de ooghoek van organisatoren.

De toekomst is aan de generatie van Micha Zaat. En uit zijn slotwoorden spreekt trots over wat er in de samenwerking tussen uiteenlopende organisaties van Motel Mozaique tot en met On Track Agency of No Spray wordt bereikt. De capaciteit van zalen van Ahoy tot V11, van Schouwburg tot het Poortgebouw wordt benut om een rijk aanbod aan live muziek te bieden. Als je in dat circuit trouw concerten bezoekt, dan hoef je niet meer naar de Afas, Paradiso of een stadion om een artiest op een beeldscherm te bewonderen, want die heb je dan al lang eens gezien ergens in Rotterdam. Dat is slechts één kant van het verhaal. Misschien wel belangrijker is dat de fijnmazige infrastructuur in de stad een voedingsbodem is voor initiatieven en bands een omgeving biedt om te groeien. En ja, dat leidt er toe dat de Rotterdamse livemuziek anno 2024 bloeit als nooit te voren. Tot ver over de landsgrenzen zijn ze daar intussen getuige van. De oproep in het boek landt dan ook een beetje in het luchtledige. Want Rotterdam laat al van zich horen. Al jaren. En hoe!

Plaats een reactie