Even wat mosterd als dessert serveren. Het zal weinig muziekliefhebbers zijn ontgaan dat het alweer dertig jaar geleden is dat Kurt Cobain besloot om een muur van zijn kamer van een lugubere decoratie te voorzien (als ik zo eens om me heen kijk en luister, dan zegt de misantroop in mij: het levenloze lichaam van Cobain bevatte nog altijd meer herseninhoud dan menige levende ziel anno 2024, maar soit).
De herdenkingen waren afgelopen week niet te tellen en Nirvana heerste weer even over de airwaves. ‘Haters will hate‘, maar niemand kan het belang van het trio uit Seattle minimaliseren. Het was begin jaren negentig eenzelfde schop onder de kont van de ingedommelde muziekscene als de Sex Pistols in de jaren zeventig uitdeelden. Grunge was een paar jaar onontkoombaar, totdat ook de laatste, van beduidend minder talent voorziene, in houthakkershemd en kapotte jeans gehulde muzikant een platencontract onder zijn neus kreeg geschoven en het weer ‘business as usual‘ was.
Het is lastig in te schatten hoe vaak ik op Smells like teen spirit in de plaatselijke discotheek uit mijn plaat ben gegaan. Net zoals het lastig is te tellen hoeveel beginnende bandjes ik in de jaren negentig in mijn hoedanigheid als programmeur van een jongerencentrum voorbij heb zien komen die zich met meer of minder succes aan Teen spirit waagden. Nirvana was en is een band die talloze jongeren op het goede pad zet, dat van de indierock. Mijn dochter is daar het levende bewijs van.
Persoonlijk heb ik helemaal niets met de heiligverklaring van Cobain, noch met de romantisering van diens zelfverkozen dood. Het (zelf)destructieve karakter staat me tegen. Gitaren en andere apparatuur slopen? Dan gaan mijn gedachten allereerst uit naar 12-jarigen die een krantenwijk lopen om überhaupt een gitaar te kunnen kopen. Nee, voor mij telt alleen de muziek. De finale waardering voor Nirvana kwam voor mij na de MTV Unplugged sessie, waarin Cobain bewees eerst en vooral een geweldige songschrijver te zijn. Die waardering is gebleven, hoewel ik zelden of nooit nog een Nirvana-plaat uit de kast trek en ook met ietwat lede ogen heb toegekeken hoe huppelkutjes (m/v/x) zich in een H&M-shirtje van de band hesen, zonder enig benul.
Ik heb Nirvana helaas nooit live gezien. Het noodlot stak daar een stokje voor. In de jaren negentig dartelde ik als een snelle, maar behoorlijk luie rechtsbuiten van het derde elftal van RIOS ’31 over de velden. Het plan was om af te zakken naar Ein Abend in Wien, het festival in Rotterdam waar ook Nirvana zou optreden. Maar eerst moest er ’s morgens nog een potje gevoetbald worden in de kelder van het amateurvoetbal. Ik had een broertje dood aan meeverdedigen, dus wat me bezielde om me die morgen in de eigen zestienmeter te begeven, is me tot op heden een raadsel. Het brak me zuur op. Een poging om een tegenstander het scoren te beletten resulteerde in een gebroken teen. En zo werd het niet ‘Ein Abend in Wien’, maar ‘Ein Mittag beim Artzt’. Had ik maar de titel van een nummer van Nevermind in mijn oren moeten knopen, voordat ik op het heilloze idee kwam om de verdediging te ondersteunen: ‘Stay away’.
DJ 45Frank