Men vraagt mij wel eens of er dagen zijn waarop ik geen muziek luister of dat ik er absoluut geen zin in heb. Jazeker, die dagen zijn zeldzaam, maar ze zijn er. Meestal zet ik dan gewoon een plaatje op en dan gaat het wel weer. Of: zijn er bands of genres waar je een bloedhekel aan hebt? Nou en of! Er is een overvloed aan platte kak waar ik me vreselijk over kan opwinden, maar dat wordt me door mijn huisarts ten stelligste afgeraden. Ik overweeg een andere huisarts te consulteren.
Dan is er nog een grijs gebied, genres waar ik weinig méé, maar ook betrekkelijk weinig tégen heb. Blues en progrock bijvoorbeeld, om maar eens een paar dwarsstraten te noemen. En dan nog betrap ik me er op af en toe gebiologeerd meegezogen te worden in een wondere muzikale wereld die niet de mijne is. Dat gebeurde me afgelopen weken twee keer. De eerste keer viel ik plompverloren in een documentaire over de legendarische bluesgitarist Buddy Guy: The blues chase the blues away (2021). Kort samengevat: van katoen plukkend jochie in Louisiana naar bluesheld die voor de Obama’s mocht optreden in het Witte Huis. De film is doorspekt met lofuitingen van artiesten als Carlos Santana, Eric Clapton en John Mayer, maar wat vooral opvalt is de bescheidenheid van Buddy Guy zelf, die ondanks talloze tegenslagen, miskenning en tegenwerking door platenmaatschappijen (en vooral: witte mannen), dankbaar is voor al het goede dat op zijn weg is gekomen. Pas nadat hij in 1965 in Engeland speelde en zowel Clapton als de Stones met hem wegliepen en zijn unieke gitaarstijl roemden, werd hij ook in thuisland Amerika op waarde geschat (vijf Grammy’s in de kast, opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame en de Musicians Hall of Fame etc.) en werd er zelfs een straat naar hem vernoemd, hetgeen bij de onthulling tot een ontroerend tafereel leidt. Prachtige documentaire.
De tweede keer gebeurde dat vlak voor het slapen gaan. Nog even tv kijken, niet te lang, liefst wat kort en luchtigs. M’n vriendin bleek In the court of the crimson king: King Crimson at 50 (2022) te hebben opgenomen. Even kijken dan maar. Dat ‘even’ liep uit naar de volledige 88 minuten van deze documentaire over het 50-jarig bestaan van King Crimson. Met slechts twee singles in de kast (waaronder het fantastische Elephant talk) kun je me bezwaarlijk een Crimson-ite noemen, maar ik staarde als een konijn in de lichtbak van de jager naar deze docu. Geen traditionele opzet, daarvoor is er opvallend weinig muziek te horen en eisen bezieler/verlicht despoot Robert Fripp en allerlei onvoorziene gebeurtenissen (zoals de ziekte en dood van bandlid Bill Rieflin) teveel de aandacht op. Ook het met de nodige (wrange) humor becommentarieerde komen en gaan van bandleden en hun haat-liefde verhouding met Fripp (die duidelijk weinig trek heeft in deze nochtans door hemzelf geïnitieerde film), diens ongekende, manische werkethos en onnavolgbare muzikale en filosofische uiteenzettingen spreken tot de verbeelding. Het slot is veelzeggend. Een woordenwisseling tussen regisseur Toby Amies en Fripp. Amies: ‘Wat was het dat ik gemist heb?’ Fripp: ‘Alles. Alles. Je hebt alles gemist. Er was een bepalende, kritische en cruciale scene waarin de geschiedenis, de oorsprong en de toekomst van King Crimson werden gepresenteerd. En jij was er niet bij. Zo wordt deze dvd ondoeltreffend en van weinig nut of belang voor niemand.’ Daar denk ik, als King Crimson-leek, toch net even anders over.
DJ 45Frank